De gevolgen van de klimaatverandering worden steeds duidelijker. Wereldwijd stijgt de temperatuur, ook in oceanen en rivieren. De temperatuur van het water beïnvloedt sterk de kwaliteit ervan en het leven erin en errond. Wetenschappers monitoren nauwkeurig de temperatuur in de Schelde en haar zijrivieren om een beter beeld te krijgen van het leven in het Schelde-estuarium.

Op dit kaartje zie je de meetpunten in de rivier waar de temperatuur gemeten wordt.

Maximale watertemperatuur: 28°C

De temperatuur van het water stijgt overdag best niet boven de 28°C. Bij hogere temperaturen of hoge temperaturen die langere tijd aanhouden, kan er sterfte optreden.

Seizoensgemiddelden

Elk seizoen heeft een maximale watertemperatuur, die best niet wordt overschreden om het ecosysteem in de rivier gezond te houden.

  • in de winter: max. 8°C
  • in de lente: max. 15°C
  • in de zomer: max. 21,5°C
  • in de herfst: max. 17°C

Temperatuurverandering

De gemiddelde watertemperatuur in de rivieren neemt toe. De lozing van koelwater en de stijging van de luchttemperatuur als gevolg van de klimaatverandering zijn belangrijke oorzaken. Een temperatuurverandering blijft niet zonder gevolgen. Ieder levend wezen heeft een ideale temperatuur waarbij het gedijt en zich kan voortplanten, met een onder- en een bovengrens.

Acute sterfte

Als de temperatuur van het water te laag zakt, wordt het organisme inactief en sterft het uiteindelijk. Een te hoge temperatuur kan onder meer leiden tot een zuurstoftekort, met de dood tot gevolg.

Minder biodiversiteit

Temperatuur is voor vele dieren het signaal om te gaan trekken of om zich voort te planten. Extreme temperaturen kunnen behalve tot acute sterfte ook leiden tot geleidelijke veranderingen in het gedrag. Op lange termijn kan dit ervoor zorgen dat enkel de meest robuuste soorten overleven, met een verarming van de biodiversiteit tot gevolg.

Voedselketen uit balans

Door temperatuurveranderingen kunnen sommige soorten volledig verdwijnen maar bijvoorbeeld ook sterk toenemen. Dat brengt het evenwicht in de voedselketen uit balans.

Een te lage of te hoge wintertemperatuur kan verklaren waarom bijvoorbeeld de helft van sommige populaties sterft of waarom ze het juist zo goed doen. Zo houden strenge winters warmteminnende soorten in toom. Opeenvolgende zachte winters doen deze populaties dan weer fors groeien. Een te hoge wintertemperatuur kan ook zuidelijke soorten aantrekken, waaronder ook invasieve soorten die de lokale waterdieren bedreigen.

Stadia in de voedselketen

Plankton verkiest temperaturen lager dan 20°C

Plankton vormt de basis van de hele voedselketen in de rivier. Heel wat visjes en andere waterdieren doen zich eraan te goed. Het plankton verdraagt geen te warm water. Het gedijt het best bij een temperatuur onder de 20°C, maar verdraagt ook goed temperaturen tot 30°C. Als de watertemperatuur klimt tot 40°C, sterft tot de helft van het plankton. Een stijging van de temperatuur doet ook de samenstelling van het plankton veranderen: nuttige kiezelwieren maken plaats voor de minder gegeerde groenalgen. Bij nog hogere temperaturen groeien de giftige blauwalgen sterk en gedijen onder meer de bacteriën die botulisme veroorzaken.

Kiezelwieren liggen aan de basis van de voedselpiramide in de rivieren.

Week-, schaal- en schelpdieren en kreeftachtigen verdragen temperaturen tot 28°C

Gaan we een stapje hoger in de voedselketen, dan zien we dat kreeftachtigen, schelpdieren en slakken relatief hoge temperaturen tot 28°C lijken te verdragen.

Als een vis in het water tot 28°C

De kwabaal, een kabeljauwachtige vis, kan van alle inheemse vissen het minst goed tegen de warmte. Hij loopt al het risico om te sterven bij 21°C. Doen we er een graadje bij, dan kan dat fataal zijn voor de haringachtigen. Als de temperatuur boven de 30°C stijgt, overleven de meeste inheemse zoetwatervissen dat niet. Er zijn wel enkele uitzonderingen. Soorten als snoekbaars en brasem kunnen overleven bij temperaturen tot 35 à 36°C. Voor de meeste vissoorten geldt dat ze niet sterven als het water niet warmer wordt dan 28°C.

De kwabaal kan niet goed tegen warm water. Hij kan al sterven bij 21°C. © Rollin Verlinde (Vilda)

Als het water even te warm werd voor vissen, hebben ze ongeveer drie weken nodig om daarvan te herstellen en weer vlot rond te zwemmen. Vispopulaties reageren niet allemaal op dezelfde manier op temperatuurveranderingen. Geslacht, leeftijd, voeding en seizoen, het speelt allemaal een rol. Een jong visje kan bijvoorbeeld sterven bij een temperatuurstijging terwijl een volwassen exemplaar van dezelfde soort overleeft.

Temperatuur bepaalt de start van migratie

Migrerende vissen zwemmen vanuit de zee de rivieren op, of omgekeerd. Ze gaan op zoek naar een geschikte plek om te paaien, hun kroost te laten opgroeien, te overwinteren of te schuilen. Ook de zoektocht naar voedsel doet hen migreren. Ze laten zich op hun tocht tussen zout en zoet water onder meer leiden door de temperatuur van het water.

Als het water te warm is, willen ze de rivier niet opzwemmen om hun eieren af te zetten. Voor winterpaaiers, die paaien tussen november en februari (zoals kwabaal en beekforel), komt de temperatuur dan liefst niet boven de 6 à 8°C. De ‘koude paaiers’, die kuit schieten in februari en maart (bijvoorbeeld snoek en baars), vinden een paaitemperatuur tussen 14 en 17°C het aangenaamst. De ‘koele paaiers’ (denk aan de karper) schieten vanaf april kuit bij temperaturen boven de 20°C. De paaiperiode kan variëren van 2 maanden tot een half jaar. Als maatstaf wordt vaak 12°C genomen voor de massale start van het voortplantingsseizoen.

De rietvoorn, een karperachtige, schiet kuit vanaf april, zodra het water warmer wordt dan 20°C. © Rollin Verlinde (Vilda)

Bij een temperatuurverschuiving kunnen roofvissen zoals de snoek in de problemen komen. De snoek paait vroeg in het voorjaar, waardoor de larven al voldoende groot zijn als ook andere vissen kuit schieten. Die kleinere larfjes vormen een feestmaal voor de grotere snoeklarven. Als door sprongen in de temperatuur het paaitijdstip vroeger of later valt, heeft dat een grote impact op de vraag en het aanbod van voedsel. De vislarven zijn niet op het juiste moment beschikbaar, of al te groot voor de snoeklarfjes om zich ermee te voeden.