Hoe zout is de Schelde?

In het Schelde-estuarium mengen zoet rivierwater en zout zeewater zich met elkaar, op het ritme van de getijden. Dat maakt de Schelde zo bijzonder. Het zorgt er ook voor dat er verschillende soorten planten en dieren er zich thuis voelen. Maar wat bepaalt het zoutgehalte van de Schelde? En waarom is het belangrijk om de zoutgradiënt goed te monitoren?

De Schelde is een rivier met een volledig open monding in de Noordzee, waardoor ze onder invloed van het getij staat. Net zoals haar zijrivieren trouwens, want eb en vloed zijn tot wel 160 kilometer landinwaarts te voelen. Zo werkt het getij door tot in Gent (Schelde) en Lokeren (Durme), en via de Rupel tot voorbij Zemst (Zenne), Werchter (Dijle) en zelfs een stuk voorbij Lier (Grote en Kleine Nete).

Op dit kaartje zie je de meetpunten in de rivier waar het zoutgehalte gemeten wordt.

In een uitgestrekte zone vanaf de Westerschelde tot ongeveer in Temse mengt het zoet water uit de Schelde zich met het zout water uit de Noordzee. Dit unieke samenspel bepaalt de zoutgradiënt van de Schelde. Wat de Schelde verder ook uniek maak binnen Europa is de relatief uitgestrekte zone opwaarts Temse waar je een ecosysteem vindt van zoet water onder invloed van het getij.

Het zout water van de Noordzee dringt door tot in Temse. © Yves Adams (Vilda)

Van zout naar zoet water

Het zoutgehalte van het Scheldewater (de saliniteit) wordt bepaald door de geleidbaarheid van het water te meten bij een bepaalde temperatuur. Het wordt uitgedrukt in ‘Practical Salinity Unit’ (PSU), waarbij 1 PSU ongeveer gelijk is aan 1 gram zout per kilogram water.

Op basis van het zoutgehalte kan volgende indeling worden gemaakt:

Saliniteit in PSUClassificatie
< 0,5Zoet water
0,5-5Licht zout water (oligohalien)
5-18Brak water (mesohalien)
18-30Sterk brak water (polyhalien)
> 30Zout water (euhalien)

Invloed van getijden en seizoenen

De aanvoer van zout water wordt sterk bepaald door de getijden. Bij vloed stroomt er zout water vanuit de Noordzee de Schelde in. Bij springtij en stormweer neemt die aanvoer zelfs nog toe. Daardoor schuift het zoute water landinwaarts op. Bij eb zien we het omgekeerde: er wordt geen zout water aangevoerd, waardoor het opschuift richting zee.

De aanvoer van zoet water in de Schelde is dan weer sterk afhankelijk van de seizoenen en de weersomstandigheden. De Schelde wordt gevoed door regen- en grondwater. In herfst en winter valt er meer regen en is er dus meer afvoer van zoet water naar de zee. Het zoute water vloeit richting zee. In de zomer is het droger en verplaatst het zoute water in de Schelde zich weer landinwaarts.

Invloed van mens en klimaat

De Schelde heeft van nature een meanderende structuur. Door menselijke ingrepen, zoals het rechttrekken, bedijken en verharden van binnendijkse gebieden, wordt het zoet water steeds sneller afgevoerd bij eb. Bij vloed dringt het getij dan weer verder landinwaarts door. Ook langdurige droogteperiodes en de zeespiegelstijging als gevolg van de klimaatverandering laten het getij verder landinwaarts doordringen, waardoor het zoute water steeds meer stroomopwaarts komt. Momenteel wordt verder onderzocht in welke mate het zoute water met de jaren alsmaar verder Vlaanderen binnendringt en een toenemende verzilting van de Schelde in de hand werkt.

In het kader van het Sigmaplan en LIFE Sparc nemen we verschillende maatregelen om de zoetwaterafvoer te vertragen. Dat doen we door de rivier weer ruimte te geven in combinatie met de ontwikkeling van getijdennatuur, en door wetlands aan te leggen die het zoete water langer vasthouden.

Drassige broeken voorkomen dat het zoet water te snel wegvloeit naar de zee. © Jeroen Mentens (Vilda)

Waterkwaliteit

Het zoutgehalte in de Schelde speelt een belangrijke rol voor de kwaliteit van het water en het leven op en rond de rivier. Zo beïnvloedt de saliniteit onder meer de zuurstofconcentratie in het water. Bij een stijgend zoutgehalte is de maximale zuurstofopname namelijk lager.

Tegelijk heeft het zoutgehalte ook een invloed op de manier waarop waterplanten en -dieren zware metalen en andere chemische stoffen opnemen. Tenslotte kan een sterke verandering in de saliniteit gevolgen hebben voor de typische fauna en flora in en langs de rivier. Zo zijn wilgen en biezen beperkt zouttolerant en worden ze in zoutere zones verdrongen door rietvegetatie. Vooral kleine waterorganismen, zoals het roeipootkreeftje en bepaalde algen, ondergaan een invloed van het zoutgehalte. Zij hebben dan weer een invloed op het voorkomen van vogels en vissen die hen opeten.

Er zijn geen drempelwaarden beschikbaar voor het zoutgehalte, omdat er voor elk gehalte waardevolle leefgemeenschappen bestaan. Als het zoute water dieper het estuarium binnendringt, zal je op termijn zien dat die soorten verschuiven.

De kluut kan je spotten aan de oevers van de Schelde. © Wesley Poelman